Robert en de Noorse Eikenboom

In het besneeuwde Noorse bos ziet Robert Mulder, gekleed in een rode parka, een ijsmeer en een deels ontdooide rivier. Achter hem volgen Laura en haar Noorse vriend Ivar. ‘Ik ben zo blij dat we eindelijk het Noorderlicht gaan zien!’ zegt Laura opgewonden terwijl ze het zweet van haar voorhoofd veegt. ‘Ja. Dit is leuk, nee?’ zegt Ivar. ‘Ik heb er veel zin in,’ zegt Robert enthousiast, ‘we wilden dit van jongs af aan al doen. Het is alleen jammer dat we het niet samen met vader en moeder kunnen ervaren.’ Ivar trekt zijn felgekleurde regenboog rugzak strakker aan en knikt bevestigend.

Terwijl Robert zich uitrekt kijkt hij geïrriteerd naar Ivar. Hij schudt zijn hoofd en zegt: ‘Oké. Na even te rusten, te rekken en de omgeving in mij op te nemen, voel ik me weer wat energieker. Hoe ver moeten we nog zus?’

‘Even nadenken,’ antwoordt Laura, ‘we kwamen van Tromsø. Liepen om half drie richting Tønsvik, en het is nu vijf uur. Dus ik gok een half uur tot drie kwartier. Maar we zouden het licht vanaf hier al kunnen zien.’ Met een tevreden zucht zegt Robert: ‘We hebben geen haast. Het meeste hebben we toch al belopen.’

Zijn rechterarm kriebelt. Hij stroopt zijn mouw op en merkt op dat de aderen opgezwollen zijn. Na een tweede blik, besluit hij dat het waarschijnlijk wel meevalt. Dan wijst Ivar naar een sneeuwuil, terwijl Laura en Robert met bewondering kijken.

Ze wijst met Ivar mee naar de uil die vlot weg fladdert. “Wauw!” zeggen ze allemaal tegelijk. Verderop tussen de lange dunne bomen door, burlt er een hert. “Ah! Ik heb mijn camera mee. Nu ik weer wat energie heb, wil ik even een foto maken van dat hert. En dat kan vast van iets dichterbij. Ik ben zo terug,” zegt hij terwijl hij gehurkt richting het dier loopt. “O-oké,” zegt Laura zachtjes achter hem aan. Na een aantal meter hurkend te hebben gelopen, haalt hij de camera uit zijn tas. Hij nadert het hert, kijkt om en ziet zijn zus in de verte naast Ivar staan. Hij draait zich weer om en kijkt naar het hert. Dit wordt een heel goeie shot. Het hert staat op dit moment nog geen vijftien meter van hem vandaan te grazen. Hij wisselt van lens en verlaagt zijn ademhaling. Dan met een “Klik!” van de camera en een te luide “YES!” van Robert, heeft hij het volgende gedaan: een geweldige foto gemaakt en het hert fors laten schrikken. Het hert krijst en vlucht ervandoor. Hij schrikt ervan en valt achterover. Tijdens zijn val plaatst hij zijn voet op een gladde steen en glijd uit. Hij rolt over een struik. Hij valt een aantal meters van een heuvel af en land met zijn rechterhand op een uitstekende tak. ”Ah,” schreeuwt hij uit in pijn. Met een laatste kreun wordt zijn zicht zwart. Hij valt zijwaarts om en verliest zijn bewustzijn.

Robert wordt wakker in een met sneeuw bedekte cirkel van struiken en dennen, onzeker waar hij precies is. Hij ziet zijn spullen naast een grote steen liggen, op de plaats waar hij viel. Hij raapt ze op en zet zijn skibril weer recht. De camera lijkt intact, maar de flitser hangt los. Zijn mobiele telefoon reageert niet meer, verbogen en onbruikbaar. Hij bergt het op en kijkt om zich heen, op zoek naar een uitweg.

Er vliegt een sneeuwuil aan hem voorbij. Het vliegt over een door bladeren bedekt pad, en verdwijnt achter de bomen. Robert ziet na de sneeuwuil te volgen het pad. Daar! denkt hij, en hij besluit het te volgen. Het leidt hem met een kronkelende weg tussen de bomen door, waar hij enkele paddenstoelen en struiken passeert. Hij nadert het einde van het pad. Het eindigt in een gat van de voorzijde van een imposante eikenboom. Het gat heeft de grootte van een wijnvat.

Rondom de imposante boom liggen zwaarden en bijlen, ze liggen verspreid op de grond. De wapens zijn verroest, omringt met gras. Sommige bijlen hangen ook in de andere bomen. Hij loopt naar de imposante boom, hij gaat met zijn vingers over de groeven van de bijlen en pijlen. Deze moeten allemaal wel heel oud zijn, denkt hij.

Een zoete geur dringt zijn neus binnen. De geur laat hem kijken in de richting van de imposante boom. De pijn in zijn arm is hij volledig vergeten. Hij laat zijn arm vallen. ‘Auw!’ zegt hij. Op dat moment vliegt de sneeuwuil langs hem en verdwijnt in het gat van de boom. Wat ruikt daar toch zo? vraagt hij zich af terwijl hij zich verliest in de geur en zijn neus volgt. Op zijn knieën kruipt hij het gat in, verder en verder, tot het licht achter hem verdwenen is en het licht voor hem bijna volledig heeft ingehaald. Het vult zijn maag met een prettig gevoel. Het dempt ook de intensiteit van de pijn in zijn arm.

Hij staat op en ademt diep in. De omgeving is compleet veranderd. Waar eerst sneeuw en ijs lag, staan nu felgekleurde planten in het ochtendzonlicht. De sneeuwuil vliegt weer in het gat van de boom. Robert hoort vogels fluiten en het geruis van de bomen.

Wat een mooie omgeving, denkt hij. Hier moet ik echt een foto van maken. Hij pakt zijn camera en houdt deze voor zijn oog. Door de lens ziet hij rivieren die rustig stromen en wolken die langzaam voorbij het kader van de lens drijven in de lucht. Zover zijn oog reikt, ziet hij alleen weilanden. Het lijkt alsof in de verte een stofwolk opdoemt, de wolk vult het kader en de grond onder zijn voeten trilt steeds heviger. In de verte klinken aanmoedigende kreten: ‘Hup! Ga! Kom op!’ en het geluid van hoeven die op de grond denderen. Twee paarden met een kar razen over de kleine brug van de rivier.

Ze stoppen met een grote vaart. Een imposante man met een witte baard leidt de paarden, zijn hulp zit naast hem. ‘Ho!’ roept de man terwijl hij aan de tuigen trekt. ‘Hallo daar, kleine man,’ begroet de imposante man Robert. ‘Wat doet u hier?’ vraagt hij. ‘Ik ben verdwaald, geloof ik. Mijn arm is geblesseerd,’ antwoordt Robert. ‘Waar ben ik?’ vraagt hij. ‘Wat hebt u rare kleding aan,’ zeggen de imposante man en Robert tegelijk. ‘Wie, ik?’ vragen ze beide.

Nadat de stilte weggeëbd is, zegt de man: ‘Mijn naam is Farulf en de assistent naast mij heet Osbern. Wij gaan naar Holr, een dorpje niet ver van hier. Gaat u met ons mee, of blijft u hier? We hebben enige haast ziet u. Wat is uw naam heer?’ zegt en vraagt Farulf. ‘Aangenaam, mijn naam is Robert. Waar ligt Holr?’ vraagt Robert. ‘Holr is een dorp gevestigd in het rijk van Koning Llewellyn de derde. Wellicht kunt u daar iemand vinden voor het helen van uw arm. U bent nu in het rijk van Koningin Lyssa. We zijn onderweg om goederen te vervoeren. Helaas kan ik u niet verklappen, wat we precies vervoeren,’ zegt Farulf met een mysterieuze glimlach. Robert knikt het de man eens en zegt: ‘Akkoord, ik ga mee’. Hij klimt op de kar en pakt zijn camera.

Ze rijden langs enkele bomen. Osbern kan zijn nieuwsgierigheid niet meer binnenhouden en zegt: ‘Wauw! Wat is dat heer?’

‘Dit?’ vraagt Robert. ‘Dit is een camera, of een fototoestel. Hiermee maak ik foto’s. Schilderijen, maar dan in het klein,’ zegt hij terwijl hij zijn toestel aan Osbern laat zien. ‘Dit is, magie, mijnheer!’ zegt de jongen enthousiast. ‘Hou het tuig eens vast jongen,’ snauwt Farulf. ‘Daar,’ zegt hij terwijl hij trots naar een dorpje wijst, ‘ziet u het? Daar ligt Holr. Een klein dorp, toch gebeurt er veel.’ Robert neemt een foto met zijn camera en denkt: Een perfecte afstand van het dorp en wat authentiek met zo’n kar.

Ze rijden door totdat ze in het midden van het dorp tot stilstand komen. ‘Hier zijn we dan,’ zegt Farulf, ‘en let goed op de camera van u, heer Robert.’ Waarop Robert antwoordt: ‘Ja, ga ik doen, bedankt voor de rit.’

Hij springt van de kar af en ziet dat om zich heen er veel leven bruist. Van meisjes die hun moeders helpen de was op te hangen, jongens die hun vaders helpen bij het klussen aan hun huizen, tot aan dronken lappen die uit de herberg de straat op rollen. Robert loopt richting de herberg; op zoek naar iemand die zijn arm kan genezen.

Ondertussen zijn Laura en Ivar op de plek beland waar Robert is gevallen. ‘Kijk daar,’ zegt Laura. Ze zien de grijze muts van Robert hangen in het gat van de eikenboom. Ivar bukt om de muts te pakken, maar ziet dan dat er in het gat van de boom een lichtpuntje is. ‘What’s this?’ zegt hij terwijl hij in het gat kruipt. ‘Laura, look at this!’ zegt hij enthousiast. Hij pakt haar hand en begeleidt haar voorzichtig mee de boom in. Ze kruipen totdat ze uit de boom en in de weilanden beland zijn. Daar genieten ze van het zonlicht en de zachte bries van de wind.

Enkele minuten later liggen ze nog samen in het gras. Alle zorgen zijn vergeten. Ze lachen en wijzen naar de figuren die ze in de wolken zien. Een zalig en veilig gevoel dat niet lang duurt; ze horen kreten van ver die de haren op hun armen omhoog laten staan.

Laura ziet iemand rennen en zit rechtop. ‘Help!’ roept de man hijgend. ‘Laura! Ivar! Wat ben ik blij jullie te zien. Terug naar de boom. Haast jullie!’ Laura en Ivar staan vlug op en beginnen te rennen. ‘Waarom rennen we?’ vraagt Laura. ‘Deze mannen willen mij, en nu ons, beroven,’ zegt en hijgt Robert, ‘we praten later.’

Eén van de mannen is te paard, hij nadert Laura. Achter op het paard zit nog een man, hij staat op, springt bovenop Laura en grijpt haar bij het haar. ‘Auw! Nee! Ga weg,’ zegt Laura. Robert hoort de kreten van zijn zus en stopt abrupt. Hij balt zijn vuisten en rent zo hard als hij kan naar Laura toe. Laura spartelt en bijt uiteindelijk in de hand van de man. Hij krijst. Robert springt en schopt de man in zijn gezicht. ‘Dat zal je leren!’ zegt Robert met het zweet op zijn voorhoofd. Een van de andere mannen die nu dichtbij genoeg is, trekt zijn mes. Robert ziet hem niet, gelukkig Ivar wel. Ivar ziet dat de man aankwam rennen en gooit een ovale steen recht in het gezicht van de man. Waarop de man achterovervalt.

‘Was dat iedereen?’ roept Robert terwijl hij rondom Laura loopt. ‘I mean, are there more, Ivar?’

‘I don’t think so,’ antwoordt Ivar. Laura snikt en trekt haarzelf omhoog. Ze geeft een schop tegen de man die bewusteloos op de grond ligt. ‘Dat was ontzettend gemeen,’ zegt ze, ‘ik wil teruggaan, kan dat?’

‘Ja, laten we gaan. Come Ivar,’ zegt Robert terwijl hij naar Ivar seint. Gezamenlijk lopen ze naar de boom toe. Eenmaal bij de boom stoppen ze om op adem te komen. Ze pakken kort een moment om de omgeving tot zich te nemen. ‘Klaar voor sneeuw?’ vraagt Robert. ‘Jazeker,’ stamelt Ivar enthousiast. ‘Je bent een goede vriend, bedankt,’ zegt Robert.

‘You’re welcome, man,’ zegt Ivar tegen Robert terwijl ze elkaar een knuffel geven.

‘Kom op. We zijn er bijna,’ zegt Laura terwijl ze in het gat van de boom kruipt. Ivar volgt haar. Na een laatste foto te maken kruipt Robert ook in het gat.

Eenmaal weer uit het gat van de boom, zien ze het mysterieuze bos weer. Wanneer ze achter zich kijken, zien ze dat de boom er helemaal niet staat. Ze kijken verbaast en zoeken naar waar de boom anders had kunnen staan. Robert ziet een sneeuwuil landen op een tak hoog in de bomen. Wanneer hij voorbij de uil kijkt, ziet hij het Noorderlicht en zegt: ‘Ja! Kijk allemaal- I mean, look everyone.’ Ze kijken tegelijk naar boven en genieten van het kleurrijke licht dat de hemel bekleed.